Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA2945

Datum uitspraak1994-10-05
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers29852
Statusgepubliceerd


Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 6 augustus 1993 betreffende na te melden beschikking inzake verrekening van investeringsbijdragen. 1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof Belanghebbendes verzoek tot verrekening van investeringsbijdragen van het boekjaar van 1 juli 1986 tot en met 30 juni 1987 is door de Inspecteur bij beschikking van 21 november 1989 afgewezen, welke beschikking, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiƫn heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden. 3. Beoordeling van het middel van cassatie 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan: In het boekjaar 1986/1987 heeft belanghebbende aangekocht een waterplas met oevers met een oppervlakte van 24.21.54 ha., waarvan 3.6 ha. oevergrond. De waterplas wordt door belanghebbende verhuurd als stortplaats voor zogenoemde tarragrond, zijnde aarde die na het schoonmaken van suikerbieten als afvalprodukt bij de suikerproduktie achterblijft. Bij haar aangifte over het boekjaar 1986/1987 heeft belanghebbende aanspraak gemaakt op verrekening overeenkomstig artikel 23b, lid 2, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (in de voor het onderhavige boekjaar geldende tekst) van investeringsbijdragen ter zake van de aankoop van de waterplas, welke aanspraak door de Inspecteur bij de onderwerpelijke beschikking is afgewezen. 3.2. Het Hof heeft met juistheid geoordeeld dat de onderhavige investering dient te worden aangemerkt als een investering in gronden als bedoeld in artikel 61a, lid 5, (tekst 1986/1987) van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Het middel faalt derhalve. 4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten zoals bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Van der Linde, Bellaart, De Moor en Van der Putt-Lauwers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, in raadkamer van 5 oktober 1994.